Drijfmest wordt tegenwoordig wel eens een ‘slechte verpakking’ van de urine en feces van koeien genoemd. Hoewel er vanuit de sector meer interesse ontstaat in andere meststromen en mest scheiden bij de bron, zijn er veel , ook recent gebouwde ligboxenstallen met kelders voor drijfmest. Wat kan een melkveehouder doen voor drijfmest met meerwaarde voor de bodem en minder verliezen door bijvoorbeeld ammoniakemissie? En hoe zie je dat wat je doet, goed is voor de bodem? René Jochems spreekt tijdens ‘Melken voor Morgen’ over goede drijfmest en een goede bodem.  

Punten van discussie

De verplichte emissieregels bij het aanwenden van drijfmest zijn de landbouw al decennia een doorn in het oog en de effectiviteit van het injecteren en emissiearme huisvestingssystemen als emissiereducerende maatregelen, zijn een punt van discussie. 

Ook als het in de zoden aanwenden van drijfmest wel emissiereducerend is, is het scheuren van de zoden en het afleggen van relatief veel drijfmest in een smalle sleuf, discussiewaardig. Het snijden in de bodem doet de beworteling geen goed en daarmee het bodemleven niet en zelfs zou de snijdende bewerking het vermogen tot vastleggen van koolstof doen afnemen. 

Dat de aard van de voeding van rundvee effect heeft op de emissies van mest is ook bekend, maar politieke erkenning voor voermaatregelen is tevens vaak een lastige aangelegenheid door de wetenschappelijke discussie en de borging. Mest in vaste vorm, uit een potstal, levert niet de discussie op over emissies uit de stal, de opslag en bij aanwending en de bodem spint garen bij vaste mest. Maar ook vaste mest kent praktische nadelen en in het bijzonder is het houden van melkkoeien in strooiselstallen iets voor pioniers die tot dusver telkens weer tegen obstakels aanlopen, de aanwezigheid van hitteresistente bacteriën bijvoorbeeld. Daarbij komt dat drijfmest als systeem is ingesleten in de sector en er zijn miljarden geïnvesteerd in het kunnen opslaan en kunnen aanwenden van drijfmest. De discussie erover leidt tot onzekerheid. Adviseur René Jochems kan dat niet wegnemen, maar hij legt wel uit hoe melkveehouders met drijfmest hun emissies en dus verliezen verder verlagen en gelijktijdig aan een gezondere bodem werken zonder dure technieken en nieuwe stalsystemen, maar met kennis van de koe en de bodem.        

Levensvoorwaarden voor bodembiologie

Mest kun je beter maken via de koe. Eenmaal buiten de koe kun je het efficiënter maken door het handiger toe te passen. Onder andere bodemtemperatuur, zuurstofgehalte en voorhanden zijnde of toegevoegd water spelen hierin een rol. 

René Jochems gaat tijdens Melken voor Morgen in op de levensvoorwaarden voor bodembiologie en vertaalt deze naar de mest en de plaats daarvan in de kringloop. De wet- en regelgeving op dit vlak laat hij links liggen. Met creativiteit bestaan binnen die kaders voldoende mogelijkheden, vindt Jochems. Wat beter toepassen van mest oplevert, dat is volgens Jochems vaak een ‘eye opener’. Voor beter toepassen van mest bestaan enkele bekende maatregelen, maar het begint bij de koe. Zij kan betere mest maken. Daar zal Jochems dieper op ingaan, daarbij maakt hij direct inzichtelijk welke gevolgen maatregelen bij de koe voor de bodem hebben. 

Kaliplafond

Eén van de aspecten die Jochems belicht is kalibemesting. De plant heeft kali nodig, maar met kali wordt in de Nederlandse landbouw te scheutig omgegaan volgens Jochems. Teveel kali in de bodem leidt tot problemen met onder meer nitraat en tot blokkades van andere elementen, onder meer magnesium. Eén van de gevolgen is dat je minder gras in de koe kunt krijgen. Daarom is het raadzaam voor elke snede een kaliplafond te hanteren. Dat betekent minder kunstmest aanwenden met positieve gevolgen voor de kwaliteit van de bodem en het voer. Bovendien is minder kunstmest aankopen goed voor de portemonnee.